Op school vraagt de juffrouw wie van de kinderen er een mooi gezegde of rijmpje kan opzeggen.
Jantje steekt zijn vinger op en mag het zeggen: “Eigen haard is goud waard.”
“Dat is goed,” zegt de juf.
Marietje weet er ook één: “Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.”
Ook dat is goed.
Dan steekt Bertje zijn hand op: “Juf ik weet een rijmpje:”Mijn zuster Ruth stond in de put en het water reikte tot haar knieën.”
“Maar Bertje,” zegt juf, “dat laatste rijmt toch niet?”
Zegt Bertje: “Kan ik er wat aan doen dat het water niet hoger stond ?”